RITUELEN?
Het woord ‘ritueel’ kent in de Nederlandse taal heel verschillende betekenissen en ladingen. Zoals zo vaak helpt Van Dale op weg: onder een ritueel is te verstaan het ‘geheel van overgeleverde (religieuze) gebruiken, plechtigheden en ceremonieën in verband met belangrijke momenten in het (openbare) leven’.
Bron: het blad Vrijmetselarij, jaargang 66, nr. 7, september 2012 (pub).
Foto’s: Paul Mellaart.
Wat in dit verband te verstaan onder religie? Geloof in een Opperwezen, in een heilig boek geopenbaard, of een gevoel vanverbondenheid met het Al, ontzag voor de verbanden en grote lijnen waarvan de oorsprong ons onbekend blijft?
Persoonlijke geschiedenis
Een wat speelser interpretatie is ook toegestaan: het ‘geheel van (onbelangrijke) bezigheden (die te vaak en/of met veel ostentatie uitgevoerd worden)’. Nog iets spottender: ‘de dagelijkse rituelen, iemands vaste patroon van de gewone dagelijkse bezigheden’. Deze grote ‘range’ van betekenissen – van de teksten en handelingen in een religieuze ceremonie tot en met braaf tandenpoetsen – bevreemdt wellicht op het eerste gezicht. Maar die verbazing verdwijnt wanneer de kernelementen vastgehouden worden: ‘gebruik’, ‘plechtig’, ‘ceremonie’, ‘religieus’, ‘belangrijke momenten’, (openbare) ‘leven’ en (vast) ‘patroon’. In dit verhaal zal ik trachten uit te leggen hoe ik – niet opgevoed met godsdienstige rituelen en dus aanvankelijk wat argwanend – rituelen beter ben gaan begrijpen en waarderen. Een stukje persoonlijke geschiedenis aan de hand van voorbeelden die in mijn leven een rol spelen.
De dag beginnen
Een slordige of overhaaste start kan mijn dag grondig bederven. Als ik gedwongen word het ‘rituele ontbijt’ over te slaan of sterk te bekorten dan rust er een hypotheek op die dag. Alle tijd kunnen nemen voor thee en brood, voor de radio en voor het lokale sufferdje… Helaas steeds meer herkenbaar als kloon van de krant van slapeloos Nederland. Zo’n ontbijt neemt een uur, ongeacht de aard van de berichten van Radio 1 en het krakkemikkige ochtendblad. De inhoud van de pot thee is bepalender.
‘Slametan’
Van 1977 tot 1980 woonden en werkten Emmy en ik in Jakarta, Indonesië. Kennismaken met een cultuur, waarin vele Nederlanders vóór ons hun weg hadden moeten vinden… En dat in de jaren dat ‘Nederlands-Indië’ nog op de landkaart stond. Voor ons nieuwe gebruiken en tradities, waaraan we ons maar te houden hadden. En toch hielden we, zeker in het begin, enige emotionele afstand… Zo’n beetje als een antropoloog die geconfronteerd wordt met alweer een andere stam in het binnenland. Nog wat te veel het zelfvertrouwen van de Europeaan die zijn ‘white man’s burden’ goedgemutst komt dragen. ‘Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp’, was de titel van een spottend boekje uit die jaren. En zo’n Han kreeg op zijn best een goede talencursus – ‘Bahasa Indonesia’ in ons geval – en een week introductie in de culturele (on)hebbelijkheden in het land van bestemming. Het begrip ‘slametan’ zat niet in ons studiepakket. Indonesiërs grijpen iedere gebeurtenis in het leven, die zich een beetje onderscheidt van de sleur van alledag, aan om een ceremonie te creëren, liefst rond een maaltijd met daarin ‘nasi kuning’, gele rijst, als kenmerkend feestelijk element. Onze bedienden hadden ons geduldig uitgelegd dat enkele tegenslagen in huis – zoals het verscheiden van een puppy – niet zomaar uit de lucht waren komen vallen: wij hadden in onze ‘belanda’-onwetendheid verzuimd ons perceel ritueel te laten reinigen, door een ‘slametan’ te organiseren. Zij waren geheel bereid om dat voor ons – en voor henzelf – te regelen, samen met een bevriende imam of vergelijkbare ritueeldeskundige. Een plechtig gebeuren ‘for women only’ – de meerderheid in huis moest tellen, vond ik – met vele vrome gebeden, en met vele Indonesische gerechten die merendeels hun weg naar de kampong vonden. Meest verrassend: offertjes met rijst en bloemblaadjes op alle scherpe hoeken van het perceel. Allah dacht er ongetwijfeld het zijne van. We hebben sindsdien nog ruim tweeëneenhalf jaar in grote voorspoed en in gezelschap van alle bedienden in dat huis gewoond. Een tweede pup overleefde.
HUT
Op 17 augustus viert Indonesië feest. En wel om een reden die in Nederland nog steeds gemengde gevoelens oproept. Die ‘Hari Ulang Tahun’, verjaardag, betreft immers het proclameren van de Indonesische onafhankelijkheid in 1945… En daar waren wij Nederlanders toen nog lang niet aan toe. Op ‘HUT-ke-34’, de verjaardag in 1979, nam ik op uitdrukkelijk verzoek van de Indonesische ambtenaren die net mijn vierweekse cursus statistiek hadden verstouwd, deel aan de rituele herdenking. Onbarmhartige tropenzon op een vulkaanhelling in de buurt van Bogor, West-Java. Een opsomming van de hardhandige aanpak van de Nederlanders ten tijde van wat – in Nederland – de ‘politionele acties’ (1947 – 1949) is gaan heten. Die benaming is misschien even eufemistisch als de kwalificatie hardhandig.
Even bekroop mij het gevoel dat ik me voor die Nederlandse daden moest verontschuldigen, maar gelukkig heb ik mijn mond gehouden. Mijn Indonesische collega’s en leerlingen zouden het niet hebben begrepen; het was toch een ritueel gebeuren rond een historisch moment in hun geschiedenis, en niet op mijn persoon gemunt? Minder wraakgevoelens dan die van ons jegens Duitsers… En dat terwijl de totale aantallen slachtoffers in dezelfde orde van grootte liggen, te weten meer dan honderdduizend.
15 augustus
Een dag die níet in Indonesië wordt herdacht, maar juist wel in Nederland, met name door hen die hun ‘land van herkomst’, Nederlands-Indië, verloren, is 15 augustus. In een proces dat zonder enige twijfel versneld is door de Japanse bezetting en het toen in diverse lagen van de Indonesische bevolking aangewakkerde streven naar onafhankelijkheid van Nederland. Het formele einde van de Japanse overheersing in augustus 1945 werd op de voet gevolgd door de ‘proklamasi’ van de Republiek Indonesië en – enige maanden later – door een periode van grote wreedheden – de ‘bersiap’ – jegens de Indische bevolking van Nederlandse origine. Duizenden slachtoffers. Ook hier een gedenkwaardig ‘moment in het openbare leven’. Zelfs hij die ‘de laatste dag der Hollanders op Java’, de volledige dekolonisatie van Indië, historisch onontkoombaar acht, moet zich kunnen verplaatsen in het trauma van het verlies van een vaderland. Dat begrip is in Nederland in de naoorlogse jaren niet opgebracht. Naarmate degenen die het Indië/Indonesië tussen 1930 en 1958 zelf hebben meegemaakt het eind van hun leven zien naderen, en de Indische cultuur verder opgaat in de Nederlandse, neemt de behoefte aan een ritueel herdenken van die tragische historische omslag toe. Vandaar de jaarlijkse herdenking op 15 augustus bij het Indisch Monument in Den Haag, en de aandacht voor de gevallenen in ‘de Oost’, een dag eerder in het gebouw van de Tweede Kamer. Ook de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren dient daarbij aanwezig te zijn. Zij telde in 1940 in Nederlands-Indië ruim 1.200 leden en die overleefden lang niet allemaal de oorlogsjaren en hun directe nasleep.
Vertrek van Java
Eén van de meest indrukwekkende voordrachten – ‘bouwstukken’ in ons jargon – die ik ooit beluisterde was van
een Amsterdamse logebroeder, Hans Indewey Gerlings. Op rustige toon verhaalde hij van zijn vertrek per schip van Java als krijgsgevangen KNIL-militair, door de Japanners op transport gesteld om te gaan arbeiden aan de beruchte Birmaspoorweg. De onzekerheid over de toekomst bij het letterlijk verdwijnen van zijn Java achter de horizon, symbool voor het onherroepelijk naderend einde van het Nederlands-Indië uit ‘tempo doeloe’. Eigenlijk was zijn verhaal een prachtige illustratie van wat in een ‘rite de passage’ ten tonele wordt gevoerd, te weten de overgang
van een oud, ooit heel dierbaar levensstadium via een periode van grote en turbulente gebeurtenissen naar een nieuwe, weer rustiger levensfase. In de middelste van de drie fasen, tussen de oude en de nieuwe groep, wordt een drempel overschreden en ontstaat grote saamhorigheid tussen hen die deze ‘initiatie’ gezamenlijk ondergaan. Een al te abstracte en afstandelijke beschrijving wellicht van het ongevraagde ellendige verblijf in een Japans kamp.
Op een veel bescheidener, en stellig prettiger, manier kende ook ik mijn weemoedig verlaten van Java, de cesuur tussen óns ‘tempo doeloe’ en de ‘harde’ jaren daarna, terug in het competitieve en materialistische Nederland. Dat wij bij ons vertrek – niet per vliegtuig, zoals in 1980 gebruikelijk, maar heel ouderwets per schip uit Tandjoeng Priok – een Indonesische oorlogsbodem met de trotse naam ‘Multatuli’ passeerden, was een onverwachte toevoeging aan het ritueel. Ironie van de geschiedenis.
Maçonnieke ‘rites de passage’ – de graden
Vrijmetselaren hebben een zwak voor historie. Dat ik op die regel geen uitzondering ben is uit mijn verhaal wel duidelijk geworden. Wij hechten niet alleen aan goede en harmonische banden met onze medemens en het Al, het geheel waarvan wij deel uitmaken. Ook de betrekkingen met hen die ons voorgingen koesteren wij. En stilletjes gaan wij ervan uit dat na ons weer anderen komen, die onze verknochtheid aan vrijheid van geest, aan sociale harmonie en aan onze werkwijze met symbool en rituaal – het libretto voor een ritueel – zullen delen. Binnen onze Orde beoefenen wij drie graden – leerling, gezel en meester – en de overgangen naar die graden hebben de functie en de gedaante van een ‘rite de passage’. Die overgangen beantwoorden aan de omschrijving in de Dikke Van Dale: zij markeren ‘belangrijke momenten in een leven’ en zijn daarvan symbool. Het verwerven van een hogere graad – maçonniek promotie maken – kan natuurlijk maar in beperkte zin berusten op het feitelijk veroveren van kennis en weetjes. Misschien is de hele vrijmetselarij terug te voeren op één grote passage… Een die voert van ‘verlangen naar inzicht’ naar de aanvaarding van het besef dat wij nooit alles zullen begrijpen.
Rituelen in een vereniging
Een Orde van Vrijmetselaren is niet alleen een ‘inwijdingsgenootschap’ dat zorgt voor goede rituele opvoeringen – indrukwekkend voor wie ze ondergaat – en een forum waar gedachten in vrijheid en openheid kunnen worden ontplooid en getoetst. Die Orde is ook een gewone vereniging – alle daarin participerende loges zijn weer verenigingen op zichzelf – en zo’n organisatie kent een bestuur, een secretariaat en een boekhouding, een periodiek, een bibliotheek en een historische verzameling enzovoorts. De afgevaardigden van de loges komen ten minste eenmaal per jaar bijeen om besluiten te nemen, de plannen van hun hoofdbestuur te beoordelen en daarvoor nieuwe leden te verkiezen. Vergaderen en beslissen, een hele ochtend lang. Met vaste, bijna rituele procedures, verankerd in regels en reglementen waarin ‘checks and balances’ bewust zijn ingebouwd. Een vereniging van onmiskenbaar democratische snit. Want met hoeveel pracht en praal de nieuw verkozenen ’s middags ook in hun ambt worden bevestigd – een wisseling van grootmeester is een ‘rite de passage’ op zichzelf – de leden hebben, via hun loges, het laatste woord. Die oriëntatie is kenmerkend voor de vrijmetselarij, en zeker voor de Nederlandse Orde. Serieuze en met grote inzet en precisie uitgevoerde rituelen suggereren misschien soms een hiërarchische instelling, maar die is ons goeddeels vreemd. Vrijmetselarij gedijt – volgens mij – vooral bij een evenwichtige combinatie van ernst en relativerende zelfspot. Een ritueel moet degenen die daarin een – actieve of passieve – rol spelen, emotioneel bij het gebeuren betrekken. Is die gevoelsmatige spanning aanwezig, dan zijn incidentele foutjes – een niet perfect reproduceren van een tekst/rituaal of een niet volgens het boekje uitgevoerde handeling – van secundair belang. Streven naar perfectie, maar zonder de illusie die altijd te kunnen bereiken. Willem S. Meijer, Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden.