Bron: het blad Vrijmetselarij, jaargang 67, nr. 8, september 2013 (pub).
Wat doen vrijmetselaren met hun ideeën ‘in het Westen’, in de wereld buiten hun eigen broederschap? Aan die vraag is door de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden eens een congres gewijd. Inclusief een speciale workshop over ‘integriteit’, nader gedenieerd als ‘altijd waarheid spreken, geen bedrog plegen’. Dat onderwerp fascineert mij, want hoe moet ik me een vrijmetselaar voorstellen die niet ten minste zijn uiterste best doet om integer te zijn en afkerig van leugens?
Foto’s: Paul Mellaart.
Van Dale geeft als betekenis van ‘integer’: onschendbaar, onkreukbaar, rechtschapen, onomkoopbaar, niet-corrupt. Mijn oude woordenboek Latijn (1882, erfstuk) voegt daaraan nog toe: ongeschonden, maagdelijk, rein, onaangetast, gezond, onbevangen, zonder vooroordelen. ‘Waarheid spreken, geen bedrog plegen…’ Tegenover wie? De eerste gedachte is natuurlijk ‘de ander’, degene die de dupe zou kunnen zijn van de onwaarheid en het bedrog, niet de liegende of bedriegende persoon zelf. Maar is het eerlijk zijn tegenover jezelf niet minstens even interessant? En wellicht de sleutel tot eerlijkheid in de omgang met anderen?
Niet breekbaar
Uit mijn verhaal zal blijken dat ik neig tot de slotsom dat dat ‘waarheid spreken tot jezelf’ niet steeds automatisch moet leiden tot ‘waarheid tegenover de ander’. Halve – niet-volledige – waarheden kunnen soms door de beugel en de rechtvaardigheid staat soms toe om doelbewust iets niet te melden. ‘Onschendbaar’: iemand die niet beroerd kan worden, die het ‘nolime tangere – wilt mij niet aanraken’ met succes kan uitspreken. Die niet gevoelig is voor de krachten die zijn medemens op hem uitoefent, voor de pressie die zijn soortgenoten of de fysieke omstandigheden op zijn leven en welzijn kunnen doen gelden. Die wellicht nog de illusie kan hebben dat hij ‘integer’ is, omdat hij het geluk heeft gehad verschoond te blijven van corrumperende invloeden en gebeurtenissen.
Met vriendschap is het hetzelfde als met liefde: de nabijheid van een medemens staat centraal
Fysiek onaantastbaar zijn wij mensen duidelijk niet. Vijandelijke krachten kunnen ons doen buigen (letterlijk, voor Hirohito -of guurlijk, door het invullen van een niet-Joodverklaring) of breken, in een oorlog, een concentratiekamp of elders, in minder bedreigende omstandigheden. Vaak heeft zelfs in dat laatste geval het ontsnappen aan de ellende een prijs: verlies van gevoel van eigenwaarde, schuldgevoel, besef van falen. Integer dan als ‘geestelijk ongebroken’, vol geloof in eigen gelijk voor het fysiek vernietigend vuurpeloton? De maagd die haar ‘eer’ verdedigt desnoods ten koste van haar leven? En al hoop ik dat in beide situaties een alternatieve oplossing voorhanden zal blijken, en al denk ik dat buigen en breken niet per se verlies van integriteit inhoudt, het idee van ‘integer’ als
‘geestelijk niet breekbaar’ spreekt me wel aan. Een persoon die na (fysieke) marteling geestelijk wordt gebroken en geheimen verraadt, is niet per se een schurk. Zijn – streven naar – integriteit heeft hij dan nog niet verloren.
Onder ogen
Absolute ‘onomkoopbaarheid’ bestaat waarschijnlijk niet. Zij die wij niet-corrupt noemen hebben meestal een hogere prijs in hun hoofd dan anderen. Of hebben eenvoudigweg minder last van honger en armoede. Voor de meesten van ons zal wel gelden dat zij – mits de druk maar effectief wordt toegediend – zullen buigen, onwaarheid zullen spreken of bedrog zullen plegen.
Jegens wie? De medemens, de boven je gestelde autoriteit? Denk aan de protestantse gewetensproblemen in verband met het ‘eerlijk’ zijn tegenover de overheid. Geef de keizer wat des keizers is, en bedrieg de man niet. Niet iedereen is zo slim als de doopsgezinde Menno Simonsz, die volgens het verhaal in een postkoets werd aangehouden door Calvijn-gezinden en de vraag van een soldaat “Is één van jullie Menno Simonsz?” tegenover zijn medereizigers herhaalde, en na hun ontkennen, constateerde “Nou , u hoort het!”. Of gaat het bij ‘waarheid’ spreken vooral om eerlijkheid tegenover jezelf? Geen uitvluchten en smoezen van jezelf accepteren, de soms droeve werkelijkheid van de eigen persoon onder ogen zien, maar ook het aanvaarden van eigenschappen en verlangens die niet goed passen in de huidige maatschappij of bij de opvattingen van je naasten en je tijdgenoten.
Van ‘onwaarheid spreken’ moeten wij, in onze cultuur, weinig hebben, ofcieel dan. De calvinistische opvoeding – die wij allen hebben ondergaan, of het nu ging om de joodse, protestantse, rooms-katholiek of humanistische variant – heeft ons Nederlanders opgescheept met een belerend vingertje plus zwart-wit duidelijkheid over goed en kwaad, toelaatbaar en onaanvaardbaar.
Fundament
De nuances die een Javaanse cultuur kent zijn ons vreemd. Ja is ja, nee is nee. Geen twintig manieren om ja te zeggen, waarvan er slechts een paar in de buurt komen van het ‘ja’ van de calvinist. De overige zijn hoffelijke verwoordingen van nee… Een zuivere afbakening van die ‘onwaarheid’ is er echter niet: als wij de ‘waarheid’ niet kennen, dan kunnen wij ook van de ‘onwaarheid’ slechts een vage voorstelling hebben. Ik denk dat wij ons niet hoeven te vermoeien met de vraag of ‘liegen’ toegelaten is om het vege lijf te redden… Als die leugen er niet toe leidt dat anderen het loodje kunnen gaan leggen. Het probleem van de verzetsmensen, die door zich niet te melden bij de ‘illegale’ overheid, het leven van gijzelaars op het spel zetten. De ‘waarheid’ is ook niet iets van een feitelijke, onomstotelijke aard. Eenzelfde situatie kan vele waarheden omvatten, al naar gelang van de positie van de diverse betrokkenen en hun belangen en waardenschalen.
‘Waarheid spreken’ kan meedogenloos zijn De man die oprecht verliefd wordt op een andere, misschien wel andermans vrouw en met die dame iets moois begint, overtreedt geboden, al dan niet door Mozes van de berg meegebracht. Echtbreuk: ja. Heimelijkheid en onwaarheid: vermoedelijk. Daarnaast als zuiver ervaren gevoelens: heel wel mogelijk. De echtgenote in dit voorbeeld zal – als zij van het gebeuren op de hoogte raakt – dat ervaren als een aanslag op haar persoon, een aantasting van haar ‘integriteit’. Die waarheid is heel verschillend van die van haar man, die de heimelijke relatie als verrijkend en stimulerend voelt, en wellicht slechts worstelt met de vraag hoe hij schade voor de andere betrokkenen – partners, kinderen – kan voorkomen. Het fundament van tragedies.
De adviseur, die met het belang van zijn cliënt voor ogen een tamelijk eenzijdig verhaal oplevert, is die nog ‘integer’? De advocaat, die, wetend dat zijn cliënt wel degelijk een boef of moordenaar is, deze vrij krijgt vanwege een vormfout? De ‘echte waarheid’ is dan toch een andere dan de formele. En hoe staat het met de werknemer die weliswaar echt door ‘ziekte’ is geveld maar – uit een misschien verkeerd begrepen eigenbelang – aan zijn baas liever meldt dat hij een kse griep te pakken heeft dan dat het werk hem naar zijn strot grijpt? Is zijn ‘waarheid’ geschikt voor de grote klok? Leugentje om bestwil? De Nederlandse of Amerikaanse zakenman die in de tropen smeergelden uitdeelt, overtreedt een moreel of wettelijk gebod thuis, maar handelt wellicht geheel binnen de ‘adat – gewoonterecht’ van het land waar hij zaken doet. De omkoperij met zijn ongunstige bijklank is waar én niet waar.
Afwegen
Ik besef dat ik met dit relativeren wat om de hete brij heen blijf draaien. Maar ook als we ons beperken tot situaties waarin partijen binnen eenzelfde cultuur ongeveer gelijk ethisch oordelen over (on-)gewenst gedrag: ‘de waarheid’, als een objectieve, meetbare en toetsbare grootheid bestaat niet. Nadenkend over ‘bedrog’ ontwaar ik steeds meer twee zijden, twee risico’s. Enerzijds het aspect van het zélf geweld doen aan de eígen waarden en normen, anderzijds het mogelijkerwijs schaden van anderen, die je lief zijn of die aan jou een onheuse of slechte bejegening niet hebben ‘verdiend’. Natuurlijk, zo’n wens om anderen niet te schaden vloeit ook weer voort uit de eígen waarden of normen. Het verband met levensbeschouwing en -overtuiging treedt hier aan de dag. Het antwoord op de vraag “Mag ik liegen?”, hangt samen met de houding die wij van onszelf ‘moeten’ innemen tegenover ‘de ander’. Het is misschien meer een probleem van afwegen van eigenbelang en belang-van-de-ander dan een kwestie van het overtreden van een verbod. Een vrijmetselaar neigt ertoe de ander niet als wezenlijk verschillend van zichzelf te zien en daarmee ligt het standpunt redelijk vast verankerd: een oordeel over onwaarheid en bedrog kan alleen gegeven worden in het bredere kader van de eerbied en aanvaarding die wij aan ‘de ander’ verschuldigd zijn. Volgens de welvaartseconoom Pareto is het mogelijk om de ‘welvaart’ (of beter: het ‘welzijn’) verder te verbeteren zolang alle partijen er bij een transactie of verandering op vooruit gaan. Zodra een situatie is bereikt, waarin vooruitgang van de één onherroepelijk achteruitgang voor de ander impliceert, is er sprake van een ‘optimum’. Op het eerste gezicht een heel logische en heldere regel. Helaas gaat het bij het zoeken naar een welzijnsoptimum niet om een simpel ruilen: de ene onzekere situatie wordt omgewisseld voor de andere. En de onzekerheid die het gevolg is van ‘onwaarheid spreken’ speelt hier een rol.
Stel u voor dat de ‘ontrouwe’ echtgenoot van daarnet een bedreven toneelspeler is – een amateur dus wellicht in twee betekenissen – wiens levenssatisfactie en goede humeur door toedoen van zijn vriendin zo toenemen dat zelfs zijn vrouw hem weer begint te waarderen. Pareto zou tevreden zijn, iedereen is immers beter af. Het addertje onder het gras is natuurlijk de kans ‘dat het uitkomt’, dat het ‘welbehagen’ van de echtgenote plotseling wordt weggevaagd, en zij meneer zijn gedrag onder de neus wrijft. Ons rationele model wordt snel complex, zelfs als we andere betrokkenen nog buiten beschouwing laten.
Nutscurve
Het is verleidelijk om aan deze speculaties te ontsnappen met een beroep op een gebod, in een ‘heilig wetboek’ geopenbaard: we moeten eerlijk en oprecht zijn, en daarmee basta! Zo’n absoluut ethisch fundament is er niet voor iedereen; een niet-weter/agnost als ik moet het stellen zonder een dergelijke kapstok. Het rationele vermoeden dat menselijke, ethische principes ons in de evolutie deelachtig zijn geworden – naast egoïsme ook altruïsme in onze genen? – is een schrale troost. De niet-dogmatische agnost belandt dan snel in een wereld van moeizame contractonderhandelingen met zijn medemensen, met als mogelijke uitkomst een regel als ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!’. Waarbij de contractpartners al snel zij-wijsheden ontwikkelen in de trant van ‘Wat niet weet, wat niet deert’. Misschien geeft Pareto hun wel weer gelijk, als de kans op ontdekking maar niet te groot is. Gevoelsmatig is – of lijkt – het wat simpeler. Opvoeding en culturele omgeving, tijdsgewricht en levenservaringen vormen een mens, leren hem heel primaire reacties aan, en bepalen mede zijn eigen stelsel van normen en waarden.Wezenselementen van de bewuste persoonlijkheid. Andere trekjes – waaraan hij zich bij anderen juist ergert – bergt hij liever in zijn ‘schaduw’ op. Voer voor psychologen.
Voor absolute geboden en verboden is geen plaats; wél voor een steeds hernieuwde afweging en toetsing
Maar zelfs gevoelsmatig hebben wij meestal wel een beeld van de ‘nutscurve’ van anderen, van hun waardering van zaken, handelingen en bejegeningen. En ook van onze eigen preferenties weten we wel iets, al is die kennis niet altijd kristalhelder. ‘Ken u zelve!’, leert de vrijmetselaar.
Overlevingsstrategie
Vrijmetselaren delen het idee dat zij zich redelijk en met compassie hebben op te stellen tegenover ‘de anderen’. Zij zijn zich bewust van de wederkerigheid, het belang van de intermenselijke betrekkingen, en vooral van het feit dat mensen in wezen gelijk(-waardig) zijn. Aanspraken op ‘Übermensch’-schap wijzen ze af. De ‘rechte verhouding’ tot de medemens is hen lief.
Hoe en waar vrijmetselaren dit ‘dogma’ van de ‘broederliefde’ in de loop van evolutie en historie hebben opgedaan is van secundair belang, maar de ‘door alle mensen gedeelde religie’ plus de overgeleverde verstandige raadgevingen van eerdere generaties, zullen een rol hebben gespeeld. Het principe van de gelijkwaardigheid van mensen werd door vrijmetselaar Henri Knap beknopt verwoord als “Wij zijn bereid om hen die boven ons gesteld zijn te eerbiedigen, maar nooit met meer dan de eerbied die wij onszelf verschuldigd zijn”. Vrijmetselaren zien geen enkele reden om de ene mens boven de andere te plaatsen, in principe en zoveel mogelijk ook in de praktijk. Daarbij zullen ze bepaalde inbreuken op dit uitgangspunt door de vingers moeten zien; enige hiërarchie in de organisatie van de samenleving lijkt onontkoombaar en werkt goed. Psychologen suggereren dat wij mensen van tijd tot tijd de neiging hebben om onszelf als ‘de beste’ te beschouwen. Deel van een
overlevingsstrategie?
Dus… Vrijmetselaren zijn bereid om bij hun handelen (of niet-handelen) rekening te houden met niet alleen de eigen belangen maar ook met die van de medemensen die daar direct of indirect bij zijn betrokken. Bij die analyse van kosten en baten voelen zij zich verplicht om niet per se een groter gewicht toe te kennen aan de eigen voordelen en nadelen. In zo’n oprechte afweging past natuurlijk de benadering van de ‘calculerende burger’ nauwelijks, met zijn nadruk op de ‘pakkans’ bij minder sociaal gedrag. Enige argwaan jegens altruïstische drijfveren is niet ongepast:
een opofferend type optimaliseert ook ‘eigen belang’ als hij al die moeite voor anderen doet en zo zijn behoefte aan erkenning en dankbaarheid bevredigt (die aan zijn ‘welzijn’ belangrijk bijdragen).
Niet-volledige waarheden kunnen soms door de beugel
Laten we er dus nu verder maar van uitgaan dat vrijmetselaren – net als vele anderen! – alert zijn op de gevolgen van hun handelen voor hun medemens: partner, vriend, collega en zelfs ‘anonymus’, en daarbij kennen ze stellig een plaats toe aan de intensiteit waarmee voor- en nadelen door hen worden gevoeld.
Meedogenloos
Terug naar ons eigenlijke probleem van waarheid spreken en niet bedriegen. De nuanceringen in het voorafgaande werpen hopelijk nu hun nut af. Alles lijkt af te hangen van de omstandigheden en de betrokkenen. Waarheid spreken? Ja, zoveel mogelijk, maar niet tot elke prijs. Een rituele tekst van vrijmetselaar Knap geeft een antwoord op ons dilemma: ‘Ik zal oprecht zijn, zonder dat mijn oprechtheid zal wonden’. Eerlijkheid-tegenover-anderen zal niet mogen leiden tot schade voor die anderen. Als de ander van die waarheid meer last dan gemak zal hebben, dan moet met het toch uitspreken van die waarheid een groot belang gemoeid zijn: het wegnemen van een grote psychische druk bij de waarheid-spreker kan een motief zijn, of het opheffen van schade voor derden. De waarheid spreken over iemands falen kan erger voorkomen en soms zelfs mensenlevens redden, zoals in het geval van een bij herhaling wat onscherp opererende medicus. Er kan naar mijn mening dus geen absoluut gebod tot het spreken van de waarheid zijn. Wij kennen ‘de waarheid’ niet altijd, verschillen met andere betrokkenen over die waarheid en soms – als die waarheid dan toch concreet en ondubbelzinnig ligt – is de schade van het vertolken ervan te groot. Aanvaarding van de medemens en eerbied voor diens persoon, leiden logischerwijs tot de wens om geen schade te willen berokkenen, om zijn of haar ‘integriteit’ niet te willen aantasten. ‘Waarheid spreken’ kan meedogenloos zijn. Als een moreel gebod daartoe in een cultuur ertoe leidt dat naleving ervan alle betrokkenen slechter af doet zijn, dan is dat gebod aan revisie toe. Een heel praktische benadering, zonder beroep op hogere machten van welke denominatie ook.
Medemens centraal
De hierboven gedenieerde benadering van ‘rekening willen houden met’ kan ook worden omschreven als een streven naar ‘fair play’, jegens de naaste en ook jegens de verder van ons verwijderde medemens. Voor absolute geboden en verboden is in die losoe geen plaats; wél voor een steeds hernieuwde afweging en toetsing. Eerlijk zijn tegenover jezelf omtrent de motieven die leiden tot handelen of het nalaten daarvan. Ken u zelve. Wees ook eerlijk in je beoordeling van de gevoelens van anderen. Bagatelliseer de mogelijke nadelen voor anderen niet. Wees zoveel mogelijk open en eerlijk tegenover anderen. En niet te snel geneigd om vanwege zelfbescherming geen risico te willen lopen, om kwetsbaarheid uit de weg te gaan. Zou je kinderen moeten wapenen tegen oneerlijkheid door ze oneerlijkheid aan te leren? Een onnodig defaitistische aanpak. De geneugten van de open en vrije benadering van de medemens worden hun op die manier bij voorbaat al ontnomen. Ook een vriendschap loopt gevaar door ‘oneerlijkheid’. Met vriendschap is het immers hetzelfde als met liefde: de nabijheid van een medemens staat centraal. Oneerlijk zijn, het achterste van je tong niet laten zien, dat alles zal afbreuk doen aan de nabijheid en de hechtheid van de band. Maar weer: laat de oprechtheid niet schaden. Een afweging tussen zacht heelmeesterschap en onnodige confrontatie. Eerlijk tegenover scus en andere representanten van de overheid? Vrijmetselaren zijn net als al hun medeburgers gehouden zich aan de ‘wetten des lands’ te houden. Daarvoor
hebben zij een expliciete aansporing niet meer nodig. Of zij met ambtelijke voorschriften wel eens rekkelijk omspringen? Ook daarin zullen zij niet van hun buren verschillen. Maar: raak niet in de fuik van het geloof in de anonieme kwaadwillende overheid, de tegenstander van ons allen, oppassende broeders en burgers. Die overheid staat immers voor de anderen en onszelf samen.
Samenvattend:
- Wees eerlijk tegen jezelf, over jezelf en je drijfveren én over anderen; laat jouw eerlijkheid de ander niet onnodig kwetsen;
- Wees je ervan bewust ‘één van de anderen’ te zijn, met rechten maar zonder voorrechten. De praktische invulling, het ‘spreken van de waarheid’ in een bepaalde situatie, volgt dan vanzelf wel. Het is als met etiquette: het is minder belangrijk om een lijst te hebben met adviezen en voorschriften voor allerlei concrete situaties dan om te beschikken over een algemeen principe (bij etiquette: maak het een ander naar de zin).
Positief beeld
Ben ik in dit verhaal ‘integer’ geweest? In ieder geval heb ik naar eigen beste weten waarheid gesproken en geen bedrog gepleegd. Niet bewust ten minste: gesprekken met – en lectuur van – psychologen hebben mij geleerd niet meer blindelings te vertrouwen op ‘de waarheid’ zoals mijn rationele bewuste ik die in alle oprechtheid meent te kennen. Is het eng of vreemd om op deze wijze als persoon – en niet als functionaris – publiekelijk te filosoferen over integriteit en waarheid? Het aardige van de vrijmetselarij is juist dat het punt waarop een broeder moet besluiten om de ‘slotbrug op te halen’, de openheid op te schorten, en wellicht een incomplete waarheid te prefereren boven de hele, veel later wordt bereikt dan in de meeste contacten buiten de loge. Sommige gesprekken met goede vrienden daarvan uitdrukkelijk uitgezonderd. Ik denk dat ik mijzelf met dit positieve beeld van de vrijmetselarij niet bedrieg.
Willem S. Meijer,
Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren
onder het Grootoosten der Nederlanden.