-
Kenmerken en doelstellingen
Kort en goed gaan helaas niet altijd samen. Dat geldt ook voor een beknopte omschrijving van vrijmetselarij.
Zo’n beknopt antwoord zou informatie moeten geven over diverse aspecten: doelstelling, specifieke kenmerken zoals de werkwijze, de relatie met godsdienstige en wijsgerige levensbeschouwingen, de organisatievorm, vereisten voor het lidmaatschap en de geschiedenis. Dat lukt niet echt in twee zinnen, ook omdat tal van nuanceringen dan achterwege zullen blijven.
Nee, want vrijmetselarij is meer dan de som van de delen. En dat laat zich zeker in het kort moeilijk tot uitdrukking brengen. Er zijn nog twee andere problemen, maar die gelden evenzeer voor langere omschrijvingen. Het eerste is de invloed van de persoonlijke beleving. Niet iedere vrijmetselaar beleeft de vrijmetselarij op dezelfde wijze. Als gevolg daarvan kan een omschrijving een zekere mate van subjectiviteit hebben. Dat geldt zeker als ze wordt gegeven door een individuele vrijmetselaar. Die zal ongewild of gewild het accent leggen op zaken die hij zelf wezenlijk vindt of die voor hem essentieel zijn. Als zo’n formulering alleen bestemd is voor intern gebruik hoeft dat geen probleem te zijn. Maar het ligt anders als ze bedoeld is als informatie voor de buitenwacht of voor iemand die persoonlijk geïnteresseerd is in vrijmetselarij.
Dat is een andere vorm van subjectiviteit: de tijdgebondenheid. De wereld om ons heen verandert en dat geldt niet alleen voor nu, maar ook voor het verleden. Dat heeft ook invloed op de omschrijving van en de wijze van beoefening van de vrijmetselarij, al blijft de kern ervan onaangetast.
Eerst maar een van een buitenstaander, namelijk van pater dr. Michel Diericxk S.J., hoogleraar kerkgeschiedenis in Leuven, in zijn boek ‘Vrijmetselarij, de grote onbekende’ (1967): “Vrijmetselarij is een ethisch gericht genootschap dat zowel de individuele persoonlijkheid als de gemeenschap tot een hoger geestelijk en zedelijk niveau zoekt te brengen, de broederschap tot doel heeft en bij deze activiteit, tot in haar naam toe, de hele symboliek van de metselaren en steenhouwers gebruikt.
Üit een Engels rituaal “A peculiar system of morality, veiled in allegory and illustrated by symbols” (“Een bijzonder ethisch stelsel, versluierd in allegorie en verlucht door symbolen.”)
De Grande Loge de France (1907): “De vrijmetselarij is een universele vereniging, gegrondvest op de solidariteit(…). Ze stelt zich ten doel de zedelijke vervolmaking van de mensheid door middel van het voortdurend streven naar de geestelijke en stoffelijke verheffing van de mens. Ze heeft als devies: vrijheid, gelijkheid, broederschap.”
Dr. P.H. Pott, hoogleraar aan de universiteit van Leiden, in zijn boek “De beoefening van de Koninklijke Kunst in Nederland” (1971): “De vrijmetselarij heeft in sterke mate het karakter van een groep welke een benaderingswijze kent die men overwegend traditioneel zou moeten noemen. haar wezenlijk kenmerk ligt in de gezamenlijke symbolische handeling – haar ritus – die niet afhankelijk is van een eigenlijke en individuele uitleg, maar die uitgaat van een gemeenschappelijk aanvaard gegeven, neergelegd in een mythe.(…) De kennis hiervan wordt aan nieuwe leden overgedragen door middel van een inwijding. Ze wordt verder onderhouden en gestimuleerd door geregelde oefening van de leden in het deelnemen aan de ritus.”
“De zogeheten Werkgroep Voorburg van de Stichting Ritus en Tempelbouw (1996): “De vrijmetselarij maakt gebruik van een allusieve methode waarbij door het hanteren van symbolen en rituelen wordt gestreefd naar een gezamenlijke en persoonlijke bezinning op de levenshouding. Ze gaat uit van wat ze noemt de Opperbouwmeester van het Heelal. Haar organisatie is een sterk aan tradities gebonden besloten genootschap van mannen.”
Deze laatste omschrijving van vrijmetselarij als methode scherpt het inzicht dat zij haar adepten geen eigen exclusieve ideologie heeft te bieden naast de bestaande wijsgerige, godsdienstige en politieke wereldbeschouwingen. In deze opvatting is vrijmetselarij niet meer en niet anders dan een middel dat op haar eigen wijze wil bevorderen dat ieder een individuele levenshouding vindt, die recht doet aan persoonlijke inzichten en beginselen.
Jazeker. Hier volgen er enkele die ook de invloed van de tijdgebondenheid illustreren.
De eerste werd gegeven door Jacob Uytenhage de Mist in 1800. Bij de aanvaarding van zijn benoeming tot Gedeputeerd (Waarnemend) Grootmeester zei hij onder meer: “Ik heb de vrijmetselarij beschouwd als een stille leerschool van deugd en goede zeden, waarin door aanhoudend geschikte redevoeringen en het in acht nemen der regelen van orde en beschaafdheid, de nog onbedorvene zielen van jong aangenomen broederen konden worden voorbereid om eenmaal nuttige leden der maatschappij te worden(…), maar vooral als een middel om eerlijke lieden van allerlei stand, van allerlei godsdienstige gezindheid (en) van alle staatkundige denkwijze(…) elkander te doen kennen (en) in een zeker punt te vereenigen.”
In het Reglement voor de Broederschap van 1818: “Het doel van de Orde is het menschdom beter te doen worden. De vrijmetselaar beschouwt elk mensch als zijnen broeder en neemt daardoor in het bijzonder de verplichting op zich om zijn natuurgenoten te behandelen zoals hij billijk mag verlangen door hen behandeld te worden.”
In de Grondwet van 1916: “Vrijmetselarij is de uit innerlijke drang geboren geestesrichting die zich openbaart in een voortdurend streven naar ontwikkeling van al die eigenschappen van geest en gemoed, die den mensch en de menschheid kunnen opvoeren naar hoger geestelijk en zedelijk peil. Ze vindt haar toepassing in de beoefening van de hoogste levenskunst.” Die Grondwet bevat verder een aantal passages over de Orde en wat zij zou nastreven. Die zijn hier niet overgenomen omdat het hier gaat om een omschrijving van de vrijmetselarij. Bovendien hebben ze in de Ordegrondwet van 2000 plaats gemaakt voor een profiel van de vrijmetselarij.
N.B. Het Grootoosten is de algemene ledenvergadering van de loges die deel uitmaken van de Orde van Vrijmetselaren. Op deze zaken wordt nader ingegaan in het hoofdstuk over de organisatie van de vrijmetselarij.
Ja, inwijdingsgenootschap, broederschap, vrij denken, tolerantie, persoonlijke ontwikkeling.
Er zijn veel geestesrichtingen en organisaties die soortgelijke doelen nastreven en vergelijkbare wegen bewandelen om die te bereiken. Het zou te ver voeren hier aan te geven wat de overeenkomsten en verschillen met elk van die instituties zijn. Daarom slechts een paar kanttekeningen. Vrijmetselarij is geen serviceclub zoals Rotary en Lions. Die zijn immers geen inwijdingsgenootschap. Om diezelfde reden is de Orde evenmin een filosofisch genootschap. De Vrijmetselarij zal niet een bepaald filosofisch stelsel bevorderen of propageren. Wel gaat ze ervan uit dat de leden bewust willen nadenken over levensvragen en dat zij hun gedachten in een vertrouwde kring aan die van anderen willen toetsen. Maar het staat ieder vrij zijn eigen weg te zoeken naar geestelijke verdieping en die filosofie te bestuderen die hem naar eigen overtuiging het meest zinvol voorkomt.
In artikel 1 van haar Grondwet heeft de Orde in 2000 getracht zo’n profiel te schetsen. Dat luidt:
“Een vrijmetselaar is een vrij man van goede naam die is ingewijd in een tot de Orde behorende loge of in een loge die werkt onder een door de Orde erkende Grootloge. Hij werkt samen met andere vrijmetselaren met behulp van symbolen en rituelen aan zijn persoonlijke vorming. Die symbolen en rituelen zijn door de traditie gegeven; ze worden door de vrijmetselaar naar eigen inzicht geïnterpreteerd. De gezamenlijke arbeid inspireert hem ook naar vermogen bij te dragen aan een betere samenleving. De vrijmetselaar zoekt op wat mensen verbindt en tracht weg te nemen wat hen verdeelt, opdat het ideaal van een allen verbindende broederschap gestalte kan krijgen. Daarbij aanvaardt hij een persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de wereld, die hij ziet als een te voltooien bouwwerk waarvan ieder mens een levende bouwsteen is. Hij verricht die arbeid in het licht van een hoog beginsel, symbolisch aangeduid als Opperbouwmeester van het Heelal.”
De vrijmetselaar erkent de hoge waarde van de menselijke persoonlijkheid, de gelijkwaardigheid van alle mensen, ieders recht om zelfstandig te zoeken naar waarheid en ieders verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten. Vrijmetselaren betrachten verdraagzaamheid en streven naar harmonie; mede daardoor kunnen de loges ontmoetingsplaatsen zijn voor mannen met uiteenlopende achtergronden. De gezamenlijke arbeid leidt tot beleving van verbondenheid van alle vrijmetselaren. Die verbondenheid wordt broederschap genoemd.”
Nee, ze hebben alleen gemeen dat zij deze bovenstaande idealen nastreven. De een slaagt daar beter in dan de ander. Ook zal daarbij de een de lat voor zichzelf hoger leggen dan de ander.
De vrijmetselarij heeft, anders dan een godsdienst, niet de neiging om bindend vast te stellen wat onder waarheid zou moeten worden verstaan. Ze gaat ervan uit dat ieder in zichzelf zijn (subjectieve) waarheid dient te zoeken en te ontdekken. Ze is dan ook niet zozeer een levensbeschouwing, dan wel een levenshouding. Ze wil door haar methode van werken een hulpmiddel zijn tot stimulering van de persoonlijke ontwikkeling en beleving, om zo dichter bij het begrip waarheid te komen. Het opschrift op de Apollotempel in Delphi: Ken U zelf (en gij zult de goden leren kennen) heeft in dit verband een bijzondere betekenis voor de vrijmetselaar.
Een aantal kerkgenootschappen en godsdiensten denken dat zij in het bezit zijn van de universele geopenbaarde waarheid, die veelal verder is uitgewerkt in de geloofsleer of dogmatiek. Vrijmetselarij erkent die visie hooguit als een mogelijke maar zeker niet als de enige waarheid.
Een bezwaar tegen toetreding van haar leden tot de vrijmetselarij van sommige kerkgenootschappen is, dat een gelovige daar kan gaan twijfelen aan de juistheid van de eigen geloofsovertuiging. Bovendien: hij heeft in zijn geloof de waarheid al gevonden en er zou dus geen enkele reden moeten zijn om die elders nog te gaan zoeken.
Bij zijn aanneming tot leerling legt de kandidaat een belofte af op wat genoemd worden de Drie Grote Lichten: Bijbel, Passer en Winkelhaak. De Bijbel – in Engelse ritualen genoemd the Volume of the Sacred Law (VSL) – heeft een symbolische functie en geldt zeker niet als het boek van de geopenbaarde waarheid, zoals in sommige kerkelijke belijdenisgeschriften. De vrijmetselaren zien de Bijbel als een boek waarin universele gedachten zijn verwoord die gelden voor alle tijden en die tot steun kunnen zijn bij het zoeken van een weg naar een bepaalde levenshouding. Maar uiteraard heeft iedere vrijmetselaar de ruimte om een andere betekenis aan dit symbool voor zichzelf toe te kennen. Wel ontleent de vrijmetselarij aan de Bijbel elementen die een belangrijke rol spelen in haar symbolen en rituelen, zoals de bouw van de tempel in Jeruzalem door koning Salomo. Ook kunnen andere heilige boeken zoals Koran of heilige hindoe- geschriften die symbolische functie vervullen als een aanhanger van een ander geloof dan het christendom toetreedt. Het wordt dan eventueel samen met de Bijbel opengeslagen neergelegd. Als iemand het joods geloof aanhangt, wordt de Bijbel opengeslagen bij een passage uit het Oude Testament.
Iedere vrijmetselaar heeft de vrijheid ook daar zijn eigen inhoud aan te geven. De gemeenschappelijke betekenis laat zich het best illustreren met een stukje uit een rituaal:
Vraag: Op welke grondslag zijn wij hier bijeen?
Antwoord: Op die van broederschap.
Vraag: Wie heeft ons daarvan het bewustzijn geschonken?
Antwoord: de Opperbouwmeester van het Heelal.
Vraag: Waarom geven wij hem die naam?
Antwoord: Omdat hij ons leven en wereld doet zien als een te voltooien bouwwerk.
Nee, maar ze kan wel religieus worden genoemd in de ruimste betekenis van dat woord. Dat wil zeggen dat geloof ‘aan’ of ‘in’ iets een wezenlijk kenmerk is. Ze wil helpen te zoeken naar een antwoord op levensvragen als: vanwaar kom ik, wie ben ik, waarheen ga ik.
Zeker niet. Rituelen zijn van oudsher een verschijnsel dat zich voordoet in vrijwel alle culturen, beschavingen, gemeenschappen en godsdiensten. Ze hebben verschillende functies, zoals het opnemen van een of meer individuen in een groep of het afscheid nemen van een overledene. In dat opzicht is de vrijmetselarij zeker niet uniek. Wel nemen rituelen in de vrijmetselarij als inwijdingsgenootschap een bijzonder belangrijke plaats in.
Kort gezegd: een ritueel zijn een aantal riten die in een organisch geheel zijn samengebracht.
Een rite kan verschillende vormen hebben. Meestal is het een combinatie van een symbool en een symbolische handeling, vaak aangevuld met een korte tekst die het karakter heeft van een vaste formule. Voorbeeld: een handdruk bij een ontmoeting (‘hoe maak je het’). Van oudsher en over de hele wereld worden riten gebruikt bij geboorte, huwelijk, dood en andere belangrijke gebeurtenissen in een mensenleven. Een ritueel bestaat uit een aantal riten die gezamenlijk een geheel vormen.
Een symbool is een middel om iets abstracts zintuiglijk waarneembaar te maken. Het is iets concreets dat verwijst naar iets achter de zintuiglijke werkelijkheid. Zo kan een anker een symbool zijn voor het begrip hoop, een duif met olijftak voor het begrip vrede.
Anders gezegd: symbolen zijn hulpmiddelen bij het overbrengen van gedachten of gevoelens die vaak moeilijk onder woorden zijn te brengen.
In de communicatie tussen mensen zijn symbolen zeer belangrijke hulpmiddelen. Ze kunnen een geestelijke meerwaarde toevoegen aan voorwerpen, verschijnselen, handelingen en gevoelens, bijvoorbeeld: het kruis, de (trouw)ring, de nationale vlag.
De voornaamste zijn de bouw- en de lichtsymboliek. Daarnaast wordt ook van andere vormen van symboliek gebruik gemaakt, zoals de reissymboliek en de woordsymboliek.
De vrijmetselaar ziet als zijn voornaamste opdracht het werken aan de ruwe steen die hij zelf is. Die moet hij geschikt maken om ingepast te kunnen worden in een bouwwerk dat uit levende stenen wordt opgebouwd. Het gebruik van werktuigen, bijvoorbeeld hamer en beitel speelt daarbij een belangrijke rol. In de winkelhaak met zijn rechte hoek ziet hij zijn opdracht verzinnebeeld om in de juiste verhouding te staan met zichzelf, zijn medemens en de Opperbouwmeester, welke inhoud dat begrip voor hem ook moge hebben.
Ook in het gebruik van elementen uit de lichtsymboliek is de vrijmetselarij zeker niet uniek. Mensen die zich in geestelijke waarden verdiepten, zijn altijd geboeid en geïnspireerd door de tegenstelling tussen licht en duister. De Bijbel waarop de vrijmetselaar bij zijn aanneming de belofte aflegt, is opengeslagen bij het begin van het evangelie van Johannes. Daarin wordt verwezen naar het licht dat ook in de duisternis schijnt.
Voor vrijmetselaren biedt de symboliek een gemeenschappelijke taal die zij verstaan, waar ter wereld zij elkaar ook ontmoeten. Die taal schept een eenheid tussen mannen met totaal verschillende achtergronden, opvatting en karakter. Voor de individuele vrijmetselaar tenslotte geeft de symboliek daarbuiten een mogelijkheid om zichzelf te toetsen aan de idealen die hij zich stelt.
Nee, dat zou ook niet passen bij het ondogmatische karakter van de vrijmetselarij. Een symbool heeft voor de vrijmetselaar de betekenis die hij er zelf aan wil toekennen. De meeste symbolen kunnen op meer dan een manier geduid worden, zonder dat die duidingen tegenstrijdig hoeven te zijn.
De belangrijkste zijn – overeenkomstig het gebruik in de vroegere bouwloges – de aanneming tot leerling, de bevordering tot gezel en de verheffing tot meester. Elk van deze rituelen heeft een eigen boodschap.
Bij de aanneming tot leerling staat, behalve het opnemen in de broederschap, het verkrijgen van zelfkennis centraal. De gezellen-bevordering en de meester-verheffing staan in het teken van respectievelijk de relatie tot de medemens en die met de Opperbouwmeester.
Het ritueel gebeuren kan gekarakteriseerd worden als een ernstig spel, te vergelijken met een toneelstuk. Maar het is wel een spel met diepe waarden en belevenissen die de deelnemer zelf moet ontdekken en verwerken. Het kan hem helpen zijn antwoord te vinden op vragen naar het waarom en waartoe van zijn leven.
Een ritueel is vastgelegd in een rituaal. Dat is een tekst waarin de rollen van de verschillende functionarissen zijn verwoord: de teksten die zij moeten uitspreken en de handelingen die zij hebben te verrichten. Maar ook bevat een rituaal een aantal andere aanwijzingen, b.v. over het tevoren inrichten van de ruimte waarin het ritueel gebeuren zich afspeelt. Die ruimte, de werkplaats, wordt vaak tempel genoemd, omdat het voorbeeld van de tempelbouw door Salomo een wezenlijk gegeven is.
Ze bevat een aantal elementen die niet mogen ontbreken. Maar voor het overige heeft een loge en in relatie daarmee de leider van een inwijding een zekere vrijheid bij de invulling.
Ja, die van de viering van de feestdagen van de beide schutspatronen van de vrijmetselarij: Johannes de Doper en Johannes de Evangelist. Bij deze laatste gelegenheid worden ook de leden herdacht die in het afgelopen jaar zijn overleden. Veel loges hebben de gewoonte om kort na het overlijden van één van hun leden een zogeheten rouwloge te houden.
In de eerste eeuwen van onze jaartelling is het gebruik ontstaan dat groepen vaklieden en handelaren bepaalde heiligen in het bijzonder gingen vereren, omdat zij als geestelijke beschermers werden beschouwd. Voor de bouwcoöperaties waren de beiden Johannesen hun beschermheiligen of schutspatronen.
Zij spelen een rol in de uitwerking van de lichtsymboliek. De Doper getuigde van het licht dat komen zal, de Evangelist van het licht dat gekomen is. De Doper wordt herdacht in juni. Met dat Zomer Sint Jan wordt ook het werkjaar afgesloten. Het feest van de Evangelist wordt gevierd in december, als voor ons de dag kort en het licht zwak is.
Nee, dat is in principe niet de bedoeling.
Het belangrijkste argument ervoor is, dat daardoor het element van verrassing en de beleving voor degene die toetreedt, minder intens zou zijn. Vrijmetselarij is immers een inwijdingsgenootschap. Overigens zijn de teksten van de ritualen voor wie dat wil, te vinden in tweedehands boekhandels en zelfs op internet. Ook zijn de ritualen, evenals bij een toneelstuk, maar een beperkte weergave van de werkelijkheid van een echte opvoering. De waarde ligt sterk in de daadwerkelijke beleving.
In wezen niet, maar het is wel zo dat de taal waarin ze zijn geschreven, zal veranderen. In dat opzicht is een rituaal tijdgebonden en moet het na verloop van tijd zo nodig worden herzien. Verder brengt de maatschappelijke ontwikkeling met zich mee, dat sommige zaken meer en andere minder accent kunnen krijgen. Zo is bv. het symbolische gebruik van ponjaards (dolken) verdwenen.
In Nederland stelt het hoofdbestuur van de Orde de rituelen voor de aanneming tot leerling, de bevordering tot gezel en de verheffing tot meester in hoofdlijnen vast. Ook voor de opening en sluiting van de rituele bijeenkomsten zijn er bindende voorschriften.
Ze herbeleven daardoor hun eigen ervaringen en voegen er daarmee nieuwe indrukken aan toe. Ze spelen ‘het spel’ mee en worden daarin betrokken als ze zelf geen functie vervullen. Het gezamenlijk streven de arbeid zo perfect mogelijk te laten verlopen versterkt bovendien de onderlinge band.
De aanneming tot leerling houdt in dat betrokkene lid wordt van de Orde en dat hij tevens lid wordt van de loge waarin de aanneming plaatsvindt. voor het verkrijgen van het lidmaatschap van de Orde legt de kandidaat de volgende belofte af:
“Ik beloof het doel der Orde naar vermogen door woord en geschrift, daad en voorbeeld, in handel en wandel te zullen voorstaan. ik beloof gehoorzaamheid aan de wetten der Orde en aan de besluiten van het Grootoosten (de jaarlijkse algemene vergadering). Ik beloof de verplichtingen mij krachtens die wetten en besluiten opgelegd, getrouw te zullen nakomen, en gelet op het karakter der Orde als besloten vereniging te zullen eerbiedigen wat mij als lid van die Orde wordt toevertrouwd”.
Veel loges verlangen daarnaast van de aangenomen leerling dat hij ook een belofte aflegt voor het lidmaatschap van de loge. Daarin wordt gehoorzaamheid aan de regelgeving van de loge beloofd, alsmede de bloei van de loge naar behoren te bevorderen.
Het laat zich wellicht zo samenvatten: als iedere vereniging kent de Orde statuten en reglementen waarin rechten en verplichtingen worden vastgelegd waar iedere loge en ieder logelid zich aan heeft te houden. Er worden geen zaken van de individuele vrijmetselaar verlangd die hoe dan ook in strijd zouden kunnen zijn met goed burgerschap of met de waarden en normen van de Nederlandse rechtsstaat.
Een voorbeeld: artikel 1 lid 4 van de zogeheten ordegrondwet bepaalt; “De Orde eist van haar leden gehoorzaamheid aan de wetten des lands zolang en voor zover die wetten geen beperking inhouden van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging.” [pro memorie: op het Grootoosten van juni 2013 is besloten dit artikel te schrappen omdat dit vanzelfsprekend is]Het woord broederschap geeft in de eerste plaats aan dat vrijmetselaren zich onderling verbonden voelen in de beleving van rituaal en symbool. Ze hebben een gemeenschappelijke levensvisie, in die zin dat zij leven en wereld beschouwen als een te voltooien bouwwerk. In de belofte bij de toetreding wordt gesproken over het eerbiedigen van het karakter van de Orde als besloten vereniging. Dat geldt niet alleen voor het ritueel gebeuren, maar ook voor vertrouwelijke gesprekken over persoonlijke zaken. Men moet ervan uit kunnen gaan dat wat men een ander daarover toevertrouwt binnen de beslotenheid van de loge blijft. Het houdt niet alleen de bereidheid van een luisterend oor in, maar ook eventueel het verlenen van daadwerkelijke hulp.
Dat is niet noodzakelijk het geval, ook aan dit begrip kan iedere vrijmetselaar eigen inzicht en gestalte geven.
Vrij algemeen is de opvatting dat de vrijmetselaarsloges zijn voortgekomen uit middeleeuwse bouwcorporaties in Engeland en Schotland. Die zouden naast geschoolde steenhouwers ook niet-vakmensen met belangstelling voor geestelijke en morele zaken van buiten het gilde als lid hebben aangenomen. Daardoor veranderden de loges geleidelijk van karakter: de operatieve vrijmetselarij ontwikkelde zich tot de huidige speculatieve. Het is echter ook mogelijk, dat de speculatieve vrijmetselarij zich alleen maar heeft gemodelleerd naar de oude steenhouwercorporatie, dus niet daaruit is voortgekomen.
Die benaming is een niet juiste vertaling van het Engelse mason. Het Engelse begrip mason houdt namelijk meer in dan het Nederlandse metselaar. Dat zou in het Engels vertaald moeten worden met ‘layer’ of ‘setter’. Het Engelse mason is namelijk een verzamelwoord voor steenhouwers en steenbewerkers. Over de herkomst van het woord freemason bestaat geen zekerheid. Veel onderzoekers zijn van mening, dat het een samentrekking is van freestone mason: dat is een steenhouwer die speciaal werkte met een relatief zachte fijne soort kalksteen, genaamd freestone mason. Zij werden geacht de kunstenaars en experts onder de steenhouwers te zijn en bijzondere opdrachten tijdens de bouw te vervullen. Volgens andere opvattingen zou het begrip free te maken hebben met de eis, dat een kandidaat volgens oud-Engelse traditie een ‘free born, no bandman’ (vrijgeboren, dus geen lijfeigene of horige) moest zijn. Lid 1 van artikel 1 van de Ordegrondwet van de Nederlandse orde zegt: “Een vrijmetselaar is een vrij man van goede naam”. Daarmee wordt dan bedoeld, dat hij vrij is van vooroordelen en geen bijzondere bindingen heeft.
In 1717 besloten vier in Londen gevestigde loges om samen te gaan werken en een zogeheten grootloge te stichten. Aan de hand van beschikbare oude documenten heeft een commissie onder leiding van de predikant James Anderson het wetboek voor deze eerste grootloge opgesteld. Dit document werd in 1723 gepubliceerd nadat het door de grootloge was goedgekeurd. Deze ‘Constitutions of the Free-masons’ hebben als voorbeeld gediend voor de regelgeving in vrijwel alle andere landen toen de vrijmetselarij daar tot ontwikkeling kwam.
De vrijmetselarij heeft zich in de daaropvolgende jaren snel uitgebreid tot buiten Engeland: in (West)-Europa en de toenmalige koloniale gebieden. Men kan zeggen dat zij over de hele wereld is verbreid met de meeste leden in de Angelsaksische landen. In landen met (semi)dictatoriale systemen is ze veelal verboden. Al in het begin van de bezetting, in 1940, werd de vrijmetselarij in Nederland door de nazi’s verboden.
Het boek begint met een historisch gedeelte dat echter niet meer is dan een welbewuste verdichting van de geschiedenis. Van wezenlijk belang zijn de daaropvolgende “Old Charges” (Oude Plichten). De regels daarin betreffen de plichten van de vrijmetselaar jegens god, de overheden en de broederschap, met name binnen de loge. Het zijn eerder traditionele, bijna symbolische regels dan gecodificeerde wetgeving. Het laatste deel van de Constitutions bestaat uit reglementen (Articles and Points).
De eerste loge werd in 1734 opgericht in Den Haag. De vrijmetselarij in Nederland is in haar beginjaren sterk in haar rituele ontwikkeling beïnvloed vanuit Frankrijk. Nederlandse vrijmetselaren duiden zichzelf dan ook wel aan als maçons; het bijvoeglijk naamwoord maçonnerie wordt frequent gebruikt in de Nederlandse vrijmetselarij. In de daaropvolgende jaren werden in tal van plaatsen loges opgericht. Als stichtingsjaar voor de Nederlandse vrijmetselarij geldt 1756. Toen besloten een tiental in ons land gevestigde loges tot oprichting van de “Groote Loge der Zeeven Vereenigde Nederlanden” met als standplaats Den Haag. Na de bevrijding van het Franse juk in 1813 werd de huidige benaming “De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden” gekozen. Kortheidshalve is ze in het vervolg van dit boekje de Orde genoemd.
Een loge is een lokale vereniging van vrijmetselaren. In het maçonniek spraakgebruik wordt die vestigingsplaats het oosten genoemd: de plaats waar de zon opgaat en het licht verschijnt. Men zegt dus bijvoorbeeld dat de loge De Ruwe Steen is gevestigd in het Oosten Den Haag. Aan het begrip Grootloge wordt verderop in dit boekje aandacht besteed.
Het is een vernederlandsing van het Engelse woord lodge. De oudste betekenis van dat Engelse woord is bouwloods. Die was in de middeleeuwen bij de bouw van grote werken, zoals een kathedraal, aanwezig. Er werd materiaal opgeslagen en uitgereikt, instructies betreffende de bouw gegeven en ontvangen en er kon buiten de werkuren verpozing worden gezocht. Daaruit is de betekenis voortgekomen van het lokaal waar vrijmetselaren hun arbeid verrichten. Het heeft ook de betekenis gekregen van de groep vrijmetselaren die aan hetzelfde bouwwerk arbeidden, die elkaar dus regelmatig ontmoetten en die deze contacten institutionaliseerden.
In het huidige spraakgebruik heeft het woord loge verschillende betekenissen: een lokale vereniging van vrijmetselaren, de bijeenkomsten (vanavond is er loge), het gebouw en in het bijzonder de ruimte waar het ritueel gebeuren plaatsvindt (de loge moet nog ingericht worden) en tenslotte ook het vrijmetselaarsschap (hij is lid van de loge).Een Grootloge is een nationale vereniging van loges, een overkoepelende organisatie, een vereniging van verenigingen dus. Daarnaast wordt deze term in Nederland gebruikt voor de rituele bijeenkomst die na afloop van het jaarlijkse Grootoosten (zie V52) wordt gehouden.
De benaming Orde wil tot uitdrukking brengen dat wordt gestreefd naar de verwezenlijking van een hooggesteld ideëel doel: het vormen van een broederschap met een eigen erecode. Ze stelt aan een lid hoge eisen, zoals zich door voorbeeld en gedrag te onderscheiden, meer dan doorgaans gebruikelijk is in een vereniging.
Het Grootoosten is de algemene ledenvergadering die in het algemeen een keer per jaar in juni bijeenkomt. Het wordt gevormd door de afgevaardigden van de loges. Het is het hoogste gezag in de Orde. Het kiest de leden van het Hoofdbestuur dat bestaat uit twaalf leden. Negen van hen worden gekozen op voordracht van een van de regio’s. De voorzitter (Grootmeester), de Grootsecretaris en de Grootthesaurier worden op persoonlijke titel gekozen. De zittingsduur bedraagt zes jaar.
Zaken die normaal aan de orde zijn in een democratische vereniging zoals de financiën en voorstellen tot wijziging van de regelgeving. Daarnaast beslist het over aanvragen om een nieuwe loge te mogen stichten en over verzoeken tot erkenning van buitenlandse grootloges.
Erkenning betekent dat er vriendschappelijke banden worden aangeknoopt. Dat houdt onder meer in, dat de leden van die grootloge kunnen deelnemen aan de arbeid in Nederlandse loges en omgekeerd, het zogeheten recht van visitatie.
Ja, de verzoekende grootloge moet regelmatig zijn. Die regelmatigheid wordt getoetst op ten minste twee factoren. In de eerste plaats betreft dat de wijze van ontstaan: de grootloge moet bestaan uit loges die zelf aan de kenmerken van regelmatigheid voldoen. De tweede factor is de werkwijze die wordt gevolgd. Verder moet de grootloge gevestigd zijn in een gebied, waar geen andere regelmatige en erkende grootloge haar zetel heeft.
De kenmerken zijn vervat in de zogeheten Oude Landmerken.
De voornaamste ervan zijn:
- uitsluitend vrije mannen, van goede naam, kunnen als lid toetreden;
- er wordt gewerkt in de drie graden van leerling, gezel en meester;
- de Grootloge is autonoom en valt dus niet onder het gezag van een andere institutie;
- de belofte wordt afgelegd op de Drie Grote Lichten (zie 13);
- de arbeid wordt verricht ter ere van de Opperbouwmeester van het Heelal.
Ja, 17. Zes in het Caribische gebied, drie in Suriname, zes in Zimbabwe, één in Zuid-Afrika en één in Thailand.
Iedere erkende grootloge is autonoom. Zij is uitsluitend bevoegd binnen haar eigen rechtsgebied en over de loges die onder haar ressorteren. Wel onderhouden deze grootloges vriendschappelijke betrekkingen, maar die hebben een vrijblijvend karakter. Er is dan ook geen sprake van een internationaal overkoepelend bestuur of een internationale grootmacht die de vrijmetselarij over de hele wereld zou dirigeren. De Nederlandse Orde onderhoudt vriendschappelijke betrekkingen met circa 150 grootloges over de gehele wereld.
In grote trekken wel, omdat zij zich in hoofdlijnen baseren op de Constitutions van Anderson en voldoen aan de kenmerken van regelmatigheid. Wel zijn er door allerlei oorzaken verschillen in de ritualen, maar die laten de kern van de zaak onverlet. Ook aard en frequentie van de bijeenkomsten kan verschillen. Zo kent men anders dan in Nederland bijvoorbeeld het fenomeen voorhofbijeenkomsten (zie vraag 66 e.v.) vrijwel niet en wordt er altijd in Open Loges gewerkt. Daar worden dan ook de huishoudelijke zaken behandeld. Verder kan men anders dan in Nederland lid van meer dan één loge zijn.
Ja, dat geldt in ieder geval voor de meester-vrijmetselaar en vaak ook voor leerlingen en gezellen. Wel dient men in principe in het bezit te zijn van een introductiebrief. Die kan via de secretaris van de eigen loge aangevraagd worden bij het secretariaat van de Orde.
De volle waarde van de vrijmetselarij is vervat in de drie graden van leerling, gezel en meester. Deze zogeheten blauwe of symbolische graden vormen een afgerond geheel. Een leerling die actief deelneemt aan de werkzaamheden van zijn loge, kan na ongeveer een jaar bevorderd worden tot gezel en na weer een jaar worden verheven tot meester. Wie de meestergraad heeft verkregen, kan daarna zijn inzicht in bepaalde onderdelen van de ritualen verdiepen door lid te worden van een of meer aanvullende werkwijzen. Die worden beoefend in afzonderlijke, zelfstandige organisaties die geheel los staan van de symbolieke graden. Hun activiteiten beperken zich in hoofdzaak tot inwijdingen in één of meer graden van die ritus. Een aanzienlijk deel van de leden van de Orde is lid van één of meer van deze werkwijzen.
West-Europa is de bakermat van de vrijmetselarij. Ze is voortgekomen uit de culturele stromingen van de late middeleeuwen en de Renaissance en draagt daar de sporen van. De West-Europese cultuur heeft haar voornaamste wortels in de joods-christelijke traditie. Die is gevormd, ontwikkeld en eeuwenlang beheerd door het christendom en zijn instituties (de kerken) met het Nieuwe en Oude Testament als basis. De betekenis daarvan voor de maçonnieke symbolen en rituelen kwam al aan de orde in het antwoord op vraag 13.
Een loge is een zelfstandige vereniging met eigen statuten en reglementen. De leden kiezen uit hun midden een bestuur, meestal bestaande uit zeven leden. De meeste bestuursleden – ze moeten meester-vrijmetselaar zijn – hebben een dubbele functie: bestuurlijk, maar ook ritueel. Elk jaar legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid en worden de jaarstukken aan de ledenvergadering voorgelegd.
De meeste loges komen éénmaal per week bijeen op een vaste weekdag. Veel loges beschikken, soms samen met andere loges, over een eigen gebouw; andere huren ruimte. Het werkjaar loopt van medio september tot de derde week van juni.
Voor vrijwel alle loges geldt dat er twee soorten bijeenkomsten zijn: de rituele bijeenkomsten, open loges geheten, en de overige bijeenkomsten, die comparities worden genoemd. De rituele bijeenkomsten worden gehouden in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte, ook wel tempel of werkplaats genoemd. De comparities worden gehouden in een vergaderruimte die naar oud gebruik voorhof heet.
Bij open loges zijn de deelnemers in donker kostuum gekleed, in nogal wat loges wordt rokkostuum of smoking gedragen. Verder dragen ze schootsvel en witte handschoenen. De functionarissen (officieren) dragen een cordon als teken van hun functie. Open loges worden vaak besloten met een zogeheten tafelloge of broedermaaldie ook een ritueel karakter heeft.
Na een korte rituele opening komen eerst de huishoudelijke zaken aan bod. Daarna levert vaak een van de leden – soms een gastspreker – een bouwstuk op. Dat is een voordracht of inleiding over een bepaald onderwerp. het kan betrekking hebben op maçonnieke zaken, maar ook op een maatschappelijk, levensbeschouwelijk of cultureel onderwerp. Daarop volgt meestal een pauze met daarna gelegenheid met de inleider en ook met andere aanwezigen van gedachten te wisselen. Na een rondvraag wordt de comparitie ritueel gesloten. Daarna is men nog informeel bijeen in de zogeheten zevende graadonder het genot van een hapje/drankje. Naast het bouwstuk worden ook andere werkvormen toegepast, bijvoorbeeld discussie aan de hand van stellingen, het houden van een oefenloge of het geven van instructie (zie vraag 72).
De meeste loges stellen voor deze activiteiten een bouwplan op voor een deel, maar soms ook voor het hele werkjaar. Dit laatste zal het geval zijn als er een thema voor het werkjaar is gekozen. De functie van zo’n bouwplan is onder meer dat er ruim van tevoren afspraken kunnen worden gemaakt met degenen die een bouwstuk of een andere bijdrage zullen leveren, zodat zij daarvoor voldoende voorbereidingstijd hebben. Ieder lid van de loge ontvangt een zogeheten arbeidstafel. Daarop is de planning aangegeven van alle bijeenkomsten in de komende periode.
Er is een oude regel, dat politiek en godsdienst geen gespreksonderwerp dienen te zijn. Het voornaamste argument daarvoor was en is dat die onderwerpen zouden kunnen leiden tot twistgesprekken. Dat is niet bevorderlijk voor de harmonie die in de loge wordt nagestreefd. De huidige interpretatie van die regel is dat die onderwerpen niet taboe hoeven te zijn. De bijdragen erover mogen echter geen controversieel karakter hebben. Er dient voldoende garantie te zijn dat een gedachtewisseling erover niet in twistgesprekken zal ontaarden.
Vooral voor hen die nog maar kort lid zijn van de Orde is het noodzakelijk dat zij informatie krijgen over de diverse aspecten van de vrijmetselarij en daarmee vertrouwd worden. Dat geldt dus voor de leerlingen, de gezellen en de jonge meesters. Maar ook andere leden kunnen er hun voordeel mee doen. Die kennis kan ook door lectuur worden verworven, maar daarnaast wordt speciaal voor hen onderricht gegeven door een ervaren meester. Daarmee wordt voor hen de basis gelegd om zich te ontwikkelen tot een ‘maçon bien instruit’. De instructie omvat zaken als maçonnieke vormen en gebruiken, vertrouwdheid met de ritualen en interpretatiemogelijkheden ervan, de maçonnieke regelgeving, de geschiedenis van de vrijmetselarij en van de Orde en de organisatie van Orde en loge. De instructie wordt ondersteund door o.m. het deelnemen aan de arbeid van andere werkplaatsen en door oefenloges. Instructie heeft een vrijblijvendheid in die zin, dat het geen lessen zijn die moeten worden geleerd en later overhoord.
Bij gesprekken met een kandidaat wordt hem duidelijk gemaakt dat de loge na zijn toetreding van hem verwacht dat hij de bijeenkomsten zoveel mogelijk bijwoont. Alleen bij een goede participatie kan de vrijmetselarij hem bieden wat hij daarin wil zoeken. Als daar niet van uitgegaan kan worden is het de vraag of toetreding wel zin heeft. De participatie is ook voor de loge als zodanig van belang. Slecht bezochte bijeenkomsten zullen het werken (saamhorigheidsgevoel) en de sfeer in de loge ongunstig beïnvloeden. De gemiddelde opkomst in de loges varieert van 50 tot 70%.
Een loge is geen serviceclub die acties voert om bijvoorbeeld fondsen voor een goed doel bijeen te brengen. Het uitgangspunt is dat iedere vrijmetselaar ook in dit opzicht zijn eigen verantwoordelijkheid heeft en geacht wordt die ook te nemen. Een van de ritualen zegt daarover: “Het is de plicht van iedere vrijmetselaar weldadig te gedenken hen die in kommer en nood verkeren”. Aan die verantwoordelijkheid geeft de individuele vrijmetselaar naar eigen inzicht en op eigen wijze gestalte. De opdracht die de broeders bij het sluiten van iedere open loge mee wordt gegeven luidt: “Ga heen naar het westen en doe u daar kennen als vrijmetselaar.” Dat kan zijn door zijn gedrag ten opzichte van anderen, maar ook en daarnaast door actief te zijn in de charitatieve sfeer – door giften, het vervullen van bestuursfuncties en ander vrijwilligerswerk - of door beschikbaar te zijn voor taken van meer algemeen maatschappelijk belang. In het algemeen zal de vrijmetselaar daarbij niet aan anderen kenbaar maken dat hij dat doet omdat hij vrijmetselaar is.
Dit alles neemt niet weg dat soms vanuit loges in logeverband incidentele of structurele activiteiten op dit terrein plaatsvinden, soms door een aantal leden gezamenlijk, maar soms ook door loges zelf die daarvoor soms met andere loges bijvoorbeeld een stichting in het leven hebben geroepen. Wie meer wil weten over wat de vrijmetselarij in het verleden op dat terrein heeft gedaan, kan informatie vinden in de Fama-uitgave “Vrijmetselarij en Charitas” van de hand van dr. F Stevens en dr. J.S. Wijne. Verder kent de Orde een noodfonds dat ter beschikking staat van de Grootmeester en dient om financiële steun te bieden bij grote rampen. Ook zijn er binnen het verband van de Orde een aantal fondsen om steun te verlenen aan medebroeders en hun betrekkingen die hulp behoeven.
Dat is in de eerste plaats een zaak van traditie. De vroegere bouwcorporaties lieten alleen mannen als lid toe en in de Constitutions van Anderson is die bepaling gelegaliseerd. Ze is ook een van de kenmerken van regelmatigheid (het antwoord op vraag 56). Dat houdt in dat de Nederlandse Orde, als ze vrouwen zou toelaten, haar internationale erkenning zou verliezen. Daarnaast spelen ook nog andere argumenten wel een rol. Een ervan is, dat symbolen ontleend aan de bouw, in het algemeen mannen sterker zal aanspreken dan vrouwen. Men kan daartegen aanvoeren, dat dergelijke argumenten een bevestiging inhouden van het traditionele rolpatroon dat steeds meer verdwijnt en niet meer van deze tijd is. Het overgrote deel van de ordeleden wenst op dit punt de traditie te handhaven.
Vrijwel iedere loge organiseert activiteiten om de partners van de leden bij het logegebeuren te betrekken. Dat kan op allerlei wijzen: speciale bijeenkomsten met een plechtig, informatief of gezelligheidskarakter, uitstapjes zoals een bezoek aan een tentoonstelling, met een gemeenschappelijke maaltijd enz. Verder is er aandacht voor de partners van overleden broeders.
In het algemeen zal een vrijmetselaar datgene dat het lidmaatschap van de loge hem biedt en in het bijzonder zijn belevenis van de rituelen met zijn partner willen delen, als die daar voor open staat. Dat kan alleen als die ook kennis heeft van het inwijdingsgebeuren en dus van de ritualen. Er is geen bezwaar tegen dat hij die kennis verstrekt. Hij handelt daarmee niet in strijd met zijn belofte, mits hij ervan kan uitgaan, dat zijn partner die wetenschap als persoonlijk en strikt vertrouwelijk beschouwt.
Ja. Ons land kent de Orde van Weefsters, Vita Feminea Textura (het leven van de vrouw is als een weefsel) genaamd. Het lidmaatschap daarvan staat alleen voor vrouwen open. Het is een landelijke vereniging met plaatselijke afdelingen, loges genaamd. Evenals de Orde van vrijmetselaren is de VFT een inwijdingsgenootschap. Ook zij werkt in drie graden, namelijk van spinster, weefster en ontwerpster. Behalve voor de inwijdingen komen haar loges regelmatig bijeen voor een lezing, discussie of bespreking.
De ritus van de VFT is specifiek afgestemd op de vrouw. De drie inwijdingen beelden een weg tot levensinzicht uit met als centrale thema’s bezinnen, doen en dienen. Daardoor probeert ze bij haar leden een proces in gang te zetten, waardoor zij leven en wereld bewust en op een hoger plan tegemoet kunnen treden. Voor meer informatie kan men zich wenden tot: Vita Feminae Textura t.a.v. de commissie voorlichting en publiciteit, Rubenslaan 1, 3723 BM Bilthoven of: info@ordevanweefsters.nl
De Gemengde Vrijmetselarij is een vorm van vrijmetselarij die wordt geleid door de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij “Le Droit Humain”. Van deze Orde kunnen zowel vrouwen als mannen lid worden. Anders dan de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren heeft zij een internationaal karakter met haar hoofdzetel in Parijs. Ze werd opgericht in 1893 in Frankrijk en is sinds 1904 ook in Nederland werkzaam. Haar loges in Nederland vormen tezamen de Nederlandse Federatie van de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij “Le Droit Humain”. (Informatie: Postbus 82107, 2508 EC Den Haag, info.nl@droit-humain.org) Een ander verschil met de Orde van Vrijmetselaren is dat binnen de organisatie ook werkwijzen worden beoefend die een vervolg zijn op de meestergraad.
Het lidmaatschap staat open voor iedere vrije man van goede naam. Dat laatste wil zeggen dat zijn reputatie geen aanleiding zal geven tot discussie. Er is geen enkele beperking op grond van geloof, ras, afkomst, maatschappelijke positie of nationaliteit. Wel dient men de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt.
Het is gebruikelijk dat hieraan in de toelatingsprocedure de nodige aandacht wordt besteed. Dat houdt in dat niet alleen de kandidaat maar ook zijn partner goed geïnformeerd dient te worden, niet alleen over wat vrijmetselarij is, maar ook over de feitelijke consequenties van het lidmaatschap, bijvoorbeeld voor de tijdsbesteding. De loge wil zich niet stellen tussen man en vrouw[/partner]. Mocht de vrouw[/partner] niet met toetreding instemmen, dan heeft dat in het algemeen tot gevolg dat de man geen lid kan worden.
Een meester-vrijmetselaar is minimaal twee jaar lid van de Orde, heeft alle inwijdingen ondergaan en kan tot bestuurslid of andere functies in de loge worden gekozen. Dat betekent dat van hem mag worden verwacht, dat hij desgevraagd alle gewenste inlichtingen over de vrijmetselarij kan verstrekken. Ook gaat men ervan uit, dat hij zou kunnen beoordelen of een kandidaat zich zou thuisvoelen in de loge.
Door gesprekken moeten de voorstellers het vertrouwen hebben gekregen dat de belangstelling en de geestelijke ontwikkeling van de kandidaat zodanig zijn dat hij het doel van de Orde en het bevorderen van de broederschapgedachte zal onderschrijven. Dat houdt onder meer in, dat iemand die een ander zijn geloofsovertuiging of zijn visie op de maatschappelijke ontwikkeling wil opleggen en niet openstaat voor de mening van een ander, zich in een loge niet op zijn plaats zal voelen. Een ander belangrijk punt is of de kandidaat gevoel heeft voor symboliek en of de maçonnieke werkwijze hem zal aanspreken. Verder dient de kandidaat kennis te hebben van artikel 1 van de Ordegrondwet.
Een kandidaat wordt hierop getoetst in die zin, dat hij van oordeel is, dat een dergelijk gedrag nagestreefd zou moeten worden en dat hij bereid is zich in die zin verder te ontwikkelen.
Als men onder elite verstaat een groep van mensen met eenzelfde belangstelling voor geestelijke onderwerpen, dan zou men de leden van een loge misschien een elitegroep kunnen noemen. Uit de ledenlijsten van de loges blijkt dat er grote verschillen zijn in de beroepen die de leden uitoefenen en dat zij afkomstig zijn uit vele lagen van de bevolking. Het gaat dus niet om een exclusief gezelschap waar je alleen zou worden toegelaten als je een zekere maatschappelijke status bezit.
De Orde en ook de loges zijn een besloten vereniging. Een van de uitgangspunten is, dat men niet alleen de meningen van een ander lid respecteert, maar ook dat men rekening houdt met zijn persoonlijke wensen. Dit geldt ook voor het bekendheid geven aan zijn lidmaatschap. Daar past grote terughoudendheid. Wie vindt dat iedereen best mag weten dat hij vrijmetselaar is, heeft natuurlijk alle vrijheid om dat aan anderen bekend te maken. Maar dat geldt dan alleen voor hem zelf en nooit voor de namen van anderen. Deze ‘privacy’ bestaat natuurlijk niet voor de leden van de Orde onderling. Ieder lid kan bij de secretaris van zijn loge inzage vragen van de landelijke ledenlijst die elk jaar wordt opgesteld en die alle leden, verdeeld over de verschillende loges, vermeldt.
Homoseksualiteit is geen enkel bezwaar voor het lidmaatschap. De Orde telt dan ook meerdere homoseksuelen onder haar leden. Wel is het zo dat van zo’n lid wordt verwacht dat hij op een correcte manier met zijn geaardheid omgaat en dat niet te pas of te onpas voortdurend aan de orde stelt. Een zelfde correct gedrag wordt van heteroseksuelen gevraagd.
Diverse pausen hebben zich in bullen uitgesproken tegen het lidmaatschap van de vrijmetselarij voor gelovigen. Veel katholieken voelen zich echter niet aan die uitspraak gebonden. Hetzelfde geldt voor zaken als euthanasie, het gebruik van voorbehoedsmiddelen, seks tussen ongehuwden en abortus. Veel leden van de Orde zijn van huis uit katholiek. Anderen zijn dat nog steeds, maar nemen de vrijheid zich niet te conformeren aan bepaalde regels die vanwege de kerk worden gesteld. Zoals al eerder gezegd kent de vrijmetselarij van haar kant geen beperking van de toelating tot het lidmaatschap op grond van het geloof. Dit geldt ook voor de rooms-katholiek.
De Orde kent van oudsher een relatief groot aantal predikanten onder haar leden, die de vrijmetselarij actief beoefenen. Zij zijn in het algemeen verbonden aan vrijzinnige kerkgenootschappen of behoren tot vrijzinnige stromingen binnen een kerk. Een aantal kerkgenootschappen en vergelijkbare organisaties verwerpt de vrijmetselarij voor haar leden: enkele orthodox-protestantse kerken, Baptisten, Adventisten en Jehovagetuigen. (zie ook onder de vraag over de betekenissen van de bijbel voor de vrijmetselarij).
Al eerder werd opgemerkt dat politiekcontroversiële zaken geen onderwerp van discussie in de loge kunnen zijn, omdat daardoor de harmonie in gevaar kan worden gebracht. Vanzelfsprekend heeft een politicus zijn politieke overtuiging, zeker als hij een echte professional is, maar hij zal die in de loge niet uitdragen en het is dan ook geen bezwaar voor zijn opneming in de Orde. Er zijn heel wat vooraanstaande politici lid van de Orde geweest of zijn dat nog. Wie daar meer over wil weten lees dan de Fama-uitgave “Vrijmetselaren in de politiek” van dr. J.S. Wijne en prof. H. Vonhoff. Dat geldt ook voor het buitenland. Het bekendste voorbeeld is de VS waar tal van presidenten actief vrijmetselaar waren, om te beginnen met Washington en te eindigen met Roosevelt, Truman en Ford.
In het algemeen kan men zeggen dat alle autoritaire stelsels, of ze nu van politieke of van kerkelijke aard zijn, gekant zijn tegen de vrijmetselarij. Die legt immers de nadruk op vrijheid van meningsvorming en de waarde van het individu. Vandaar dat zowel het nationaalsocialisme als het communisme in staten waar zij de macht hadden, de vrijmetselarij verboden en soms ook vervolgden. Dat geldt ook voor diverse landen met een dictatoriaal of semidictatoriaal regime. Zo werd de vrijmetselarij in Indonesië onder president Sukarno verboden en dit verbod geldt nog steeds. Een dergelijke situatie vindt men in bepaalde landen met een theocratische bestuursvorm in het Nabije Oosten. Politieke en godsdienstige dictatuur zijn tegenpolen van de vrijmetselarij. Zolang dergelijke regimes zich kunnen handhaven zal de vrijmetselarij er niet tot ontwikkeling komen.
De vrijmetselarij kent geen proeftijd. Wel bieden nogal wat loges naast voorlichtingsbijeenkomsten verschillende mogelijkheden voor serieuze belangstellenden voor nadere oriëntatie. Die variëren van koffieochtenden bij een van de leden thuis tot de mogelijkheid van het bijwonen van een aangepaste comparitie. Verder biedt lectuur mogelijkheden voor meer informatie.
Die variëren per loge van 250 tot 600 euro per jaar, mede afhankelijk van de huisvesting. Verder zijn er de kosten van de aanschaf van een passend donker kostuum voor de Open Loges. Ook wordt aan het slot van iedere bijeenkomst de leden een bedelnap voorgehouden voor charitatieve doeleinden. Tenslotte wordt ook een bijdrage gevraagd voor het deelnemen aan het broedermaal dat aansluitend op een open loge wordt gehouden.
Natuurlijk is dat, evenals bij iedere andere vereniging, mogelijk. Een nieuw lid mag verwachten dat hij zal worden gestimuleerd zich verder geestelijk te ontplooien en dat de loge en haar leden hem daarin zullen bijstaan. Dat geldt ook voor het zich deel gaan voelen van de broederschap binnen de loge.
Maar desondanks kan het zo zijn, dat ondanks de zorgvuldigheid van de toelatingsprocedure het lidmaatschap iemand niet datgene brengt wat hij ervan verwachtte. Het ligt dan in de rede, dat men de band met de loge wil verbreken. Voordat een loge zo’n toch voor haar pijnlijk verzoek honoreert, zal er eerst met de betrokkene worden gesproken over de oorzaken die tot dat verzoek hebben geleid. Bij verhuizing vraagt men meestal overschrijving aan naar een loge in de buurt van de nieuwe woonplaats.
De meeste kandidaten melden zich aan door tussenkomst van een lid van een loge dat hen bekend is. Kent men niemand die lid is, dan kan men zich altijd wenden tot de secretaris van de plaatselijke loge. Men kan de gegevens vaak vinden in het telefoonboek of een gemeentegids. Eenvoudiger is hiervoor gebruik te maken van de website van de Orde www.vrijmetselarij.nl. Onder ‘adresboek’ vindt men daar de contactgegevens van de verschillende loges. Daarnaast geeft de website ook achtergrondinformatie. Vragen kunnen per email worden gesteld aan het adres orde@vrijmetselarij.nl. Het correspondentieadres van de Orde is: Orde van Vrijmetselaren, Postbus 11525, 2502 AM Den Haag.
De auteur van dit boekje heeft dat in ieder geval zo goed mogelijk geprobeerd. Maar hij weet dat het uiterst moeilijk is alle subjectiviteit uit te bannen. Dat geldt niet alleen voor de keuze van de vragen, maar ook voor het formuleren van de antwoorden erop. Een beschrijving die een verliefde jongeman geeft van zijn beminde zal naar het oordeel van anderen nogal geflatteerd voor haar zijn.
Men zou natuurlijk een buitenstaander kunnen vragen een boekje als dit te schrijven. Maar ook dan is het risico van subjectiviteit evenzeer aanwezig; zijn voornaamste informatiebronnen zullen immers vrijmetselaren zijn.
Mogelijk wel. Want ook vrijmetselarij is mensenwerk en vrijmetselaren zijn mensen aan wie niets menselijks vreemd is. Dat geldt dus ook voor dit boekje. Daarom ook 99 en geen 100 vragen. Want dat getal zou kunnen suggereren dat alle denkbare vragen erin gesteld en ook afdoende beantwoord zijn. En dat is natuurlijk niet het geval.
99 vragen (FAQ) en antwoorden als dialoog
Vrijmetselarij, godsdienst en levensbeschouwing
De werkwijze
Historische achtergronden
De organisatie (1): de Grootloge
De organisatie (2): de loge
Het lidmaatschap